Meewerkend voorwerp

Als meewerkend voorwerp fungeert een woord(groep) die zowel mét als zónder voorzetsel kan voorkomen (dit i.i.t. het lijdend voorwerp, dat nooit een voorzetsel heeft, en het voorzetselvoorwerp, dat er altijd een heeft).

De voorzetsels die facultatief voor het meewerkend voorwerp staan zijn aan, bij, tegen, voor:

- ik geef Jan het boek; ik geef het boek aan Jan
- ik hak Jan een hand af; ik hak bij Jan een hand af
- ik zei hem dat hij weg moest gaan; ik zei tegen hem dat hij weg moest gaan
- ik kocht haar een bos bloemen; ik kocht voor haar een bos bloemen

(In de gevallen met voor doet het weglaten van het voorzetsel wat deftig aan).

Unless otherwise stated, the content of this page is licensed under Creative Commons Attribution-Share Alike 2.5 License.