Hulpwerkwoord

Een hulpwerkwoord is een werkwoord dat (in een bepaalde zin!!) niet zelfstandig, maar slechts in combinatie met een ander werkwoord kan voorkomen (zie echter hieronder de opmerking over willen): het is een nadere werkwoordelijke bepaling bij een hoofdwerkwoord.

Hulpwerkwoorden worden onderscheiden in hulpwerkwoorden van tijd, van modaliteit, van de lijdende vorm en van causaliteit.

De hulpwerkwoorden van de voltooide tijd (hebben en zijn) en het hulpwerkwoord van de lijdende vorm (worden) worden gevolgd door een voltooid deelwoord. Het hulpwerkwoord van de toekomende tijd (zullen), de modale hulpwerkwoorden (drukken uit hoe de spreker de verhouding tussen de beschrijving en de werkelijkheid ziet: als een wenselijkheid, een mogelijkheid enz.: moeten, kunnen, etc.) en de causale hulpwerkwoorden (laten en doen) worden gevolgd door een infinitief.

Voorbeelden:
Voltooide tijd: ik heb gewerkt, ik ben weggegaan
Toekomende tijd: ik zal gaan
Modaliteit: hij moet / mag / kan dat alleen doen; je zál dat doen! (als wens)
Lijdende vorm: hij wordt geslagen
Causaliteit: de extreme kou deed de rivieren bevriezen; ze lieten hen wat extra rondjes schaatsen.

Nota bene!
Hoewel de infinitief in een zin als 'hij wil dansen' vervangen kan worden door een voornaamwoord ('hij wil het'), rekenen we 'willen' hier tóch tot de hulpwerkwoorden. Als we de zin voltooid maken hebben we namelijk niet *'hij heeft gewild dansen', maar 'hij heeft willen dansen'. (Het gebruik van de infinitief "in plaats van" de voltooide tijd, in voltooide-tijds-zinnen, is typerend voor (Nederlandse) hulpwerkwoorden).

Unless otherwise stated, the content of this page is licensed under Creative Commons Attribution-Share Alike 2.5 License.